Bestanden voorbereiden op een runtime-oplossing (FileMaker Pro Advanced)
Voordat u bestanden als een runtime-toepassing bindt, bepaalt u of u het volgende wilt doen:
•Gebruikers hulpbestanden laten openen: De runtime-toepassing bevat geen menuopdrachten om bestanden te openen. Als u wilt dat gebruikers hulpbestanden kunnen openen, moet u in uw oplossing een
knop of
script opnemen waarmee zij deze bewerkingen kunnen uitvoeren. In elk hulpbestand kunt u ook een
knop of
opstartscript plaatsen waarmee gebruikers naar het primaire bestand kunnen schakelen.
•De gebruikers de database laten wijzigen: Gebruikers kunnen de bestanden openen en sluiten in FileMaker Pro of FileMaker Pro Advanced, tenzij de bestanden van uw runtime-databaseoplossing met een wachtwoord zijn beveiligd. U kunt er ook voor kiezen dat uw bestanden nooit kunnen worden gewijzigd. Raadpleeg
De beheertoegang tot databases verwijderen (FileMaker Pro Advanced).
•Een platformonafhankelijke runtime-databaseoplossing maken: Als uw oplossing in Windows zal worden gebruikt, bindt u deze met de Developer-hulpprogramma's voor Windows. Als uw oplossing in macOS zal worden gebruikt, bindt u deze met de Developer-hulpprogramma's voor macOS. Raadpleeg
Bestanden binden als een runtime-oplossing (FileMaker Pro Advanced).
Als u een oplossing maakt die zowel op Windows als macOS zal worden gebruikt, maakt u twee afzonderlijke runtime-oplossingen door de oorspronkelijke oplossingsbestanden tweemaal te koppelen. Een keer met behulp van FileMaker Developer-hulpprogramma's voor Windows en een tweede keer met behulp van FileMaker Developer-hulpprogramma's voor Mac. Gebruik op beide platforms dezelfde bindingssleutel.
•Gebruikers rapporten of andere informatie laten afdrukken vanuit uw runtime-databaseoplossing: Als uw runtime-databaseoplossing op verschillende printers zal worden afgedrukt, doet u er goed aan om documentmarges in te stellen. Raadpleeg
Paginamarges opgeven.
•Gebruikers een spellingcontrole laten uitvoeren op records: U kunt de taal van de hoofdwoordenlijst voor uw databaseoplossing wijzigen door een van de bij FileMaker Pro Advanced meegeleverde woordenlijsten te kiezen. Uw gebruikers kunnen een eigen woordenlijst aan de runtime-toepassing toevoegen. Raadpleeg
Spelling controleren.
FileMaker-gegevensbronnen verifiëren
Als u meerdere bestanden in verschillende mappen hebt voorbereid, moet u de FileMaker-gegevensbronverwijzingen verifiëren. In een gegevensbron worden een of meer bestandspaden of paden opgeslagen waarin de runtime-toepassing naar een externe tabel, een script of invoerlijst zoekt.
Bij de ontwikkeling van een database met meerdere bestanden kan het beter zijn dat de bestanden zich in afzonderlijke mappen bevinden. Bij het maken van een runtime-databaseoplossing worden alle bestanden echter naar dezelfde map als de runtime-toepassing verplaatst.
Om die reden moet u een pad vermelden dat uitsluitend de bestandsnaam bevat van het bestand waarnaar wordt verwezen. Hoewel de runtime-toepassing andere gegevensbronnen zal controleren, zal het dan het bestand kunnen vinden in dezelfde map als die van de runtime-toepassing. U kunt nog steeds alle absolute of relatieve paden in dezelfde gegevensbron behouden voor het geval dat de bestanden ook in FileMaker Pro of FileMaker Pro Advanced worden gebruikt.
In het dialoogvenster Externe gegevensbronnen beheren zijn de gegevensbronnen vermeld die zich in de huidige database bevinden. Controleer of er voor elke FileMaker-gegevensbron een verwijzing is in het Bestandspad en of daarin alleen naar de bestandsnaam (zonder mappen) wordt verwezen. De gegevensbron zal er zo uitzien:
file:MijnBestand.fmp12. Raadpleeg
Verbinding maken met externe gegevensbronnen.
Tip Het verdient aanbeveling om meerdere tabellen in één bestand te plaatsen om problemen met gegevensbronverwijzingen te vermijden.
Verwante onderwerpen