Opmerking In dit onderdeel worden functies beschreven die beschikbaar zijn als de algemene voorkeur Geavanceerde tools gebruiken is ingeschakeld. Raadpleeg Geavanceerde tools gebruiken.
FileMaker Pro Advanced bevat Developer-hulpprogramma's waarmee u de volgende taken kunt uitvoeren:
•uw databasebestanden binden als een autonome runtime-databaseoplossing die zonder FileMaker Pro Advanced op een computer kan worden gebruikt
•databasebestanden coderen om ze te beveiligen tegen onbevoegde toegang terwijl ze op een schijf worden bewaard
•een reeks databasebestanden hernoemen en automatisch de interne koppelingen naar gerelateerde bestanden en scripts bijwerken
•uw databasebestanden weergeven in de kioskmodus
•beheerderstoegangsrechten uit alle accounts verwijderen en voorkomen dat gebruikers de meeste structurele of ontwerpelementen van uw databases wijzigen
•de FileMaker Pro 12-bestandsnaamextensie toevoegen (.fmp12 ) aan een reeks niet-runtime-bestanden
•een foutenlogbestand maken voor de verwerking van fouten
Opmerking FileMaker Pro Advanced biedt u nu de mogelijkheid om in een databasebestand net zoveel databasetabellen op te nemen als u maar wenst. Dankzij deze mogelijkheid verdwijnt ook een van de redenen waarom vaak meerdere bestanden worden gebruikt. Andere elementen, zoals scripts en toegangsprivileges, worden echter opgeslagen op het bestandsniveau. Om die reden is het voor bepaalde complexe oplossingen soms toch beter om meerdere bestanden te gebruiken.
1. Sluit alle databasebestanden die u wilt aanpassen.
2. Kies Gereedschappen > Developer-hulpprogramma's.
3. Als u de Developer-hulpprogramma's al eerder op dezelfde databaseoplossing hebt gebruikt en uw instellingen hebt opgeslagen, klikt u op Instellingen laden.
Zoek en selecteer uw instellingenbestand in het dialoogvenster Een bestand selecteren dat wordt geopend.
4. Klik op Toevoegen om de bestanden te zoeken die u wilt aanpassen.
5. Nadat u alle aan te passen bestanden hebt toegevoegd, voert u één of meer van deze handelingen uit:
Om dit te doen | Gaat u als volgt te werk |
Het primaire bestand voor een runtime-oplossing selecteren | Dubbelklik op het bestand in de lijst. |
Een bestand hernoemen | Selecteer het bestand in de lijst, typ de nieuwe naam in het tekstvak Bestand hernoemen en klik op Wijzigen. Hiermee worden ook alle koppelingen naar gerelateerde bestanden en scripts bijgewerkt. Opmerking Geef geen bestandsnaamextensie op. Zie Runtime-oplossingen benoemen voor informatie over het toevoegen van een bestandsnaamextensie aan runtime-bestanden. |
Een bestand verwijderen | Selecteer het ongewenste bestand in de lijst en klik op Verwijderen |
6. Bij ProjectMap klikt u op Opgeven om een locatie voor de oplossing te kiezen.
7. Selecteer of maak een map in het dialoogvenster 'Kies een map' en klik op OK (Windows) of Kies (macOS).
8. Als u niet wilt dat de nieuwe bestanden de vorige versies ervan overschrijven, schakelt u het selectievakje Overeenkomende bestanden in de projectmap overschrijven uit.
Belangrijk Als Overeenkomende bestanden in de projectmap overschrijven is ingeschakeld, zullen de Developer-hulpprogramma's bestanden met dezelfde naam als diegene die in de bestandenlijst zijn vermeld, overschrijven.
9. Bij Applicatie opties klikt u op Opgeven en selecteert u opties. U kunt bijvoorbeeld uw databasebestanden aanpassen of de bestanden binden als een runtime-oplossing. Raadpleeg Opties voor Developer-oplossingen opgeven.
10. Als u het proces snel wilt herhalen, klikt u op Instellingen opslaan en kiest u een map en locatie voor uw instellingenbestand. Raadpleeg Instellingen van oplossingen opslaan.
11. Klik op Maken.
De Developer-hulpprogramma's kopiëren alle geselecteerde databasebestanden samen met de wijzigingen die door de Developer-hulpprogramma's zijn gemaakt naar de Projectmap. Als u de optie Overeenkomende projectbestanden in de projectmap overschrijven, die standaard is ingeschakeld, ook ingeschakeld hebt gelaten, worden de bestanden door de Developer-hulpprogramma's naar de opgegeven projectmap gekopieerd. Als u deze optie hebt uitgeschakeld, wordt de opgegeven projectmap gebruikt als deze leeg is of wordt een nieuwe map gemaakt op basis van de naam van de projectmap.