Opmerking Deze functie is beschikbaar als de algemene voorkeur Geavanceerde tools gebruiken is ingeschakeld. Raadpleeg Geavanceerde tools gebruiken.
De bestandsnaamextensie koppelt alle runtime-oplossingsbestanden aan de runtime-toepassing. Als een gebruiker op een computer meer dan één runtime-databaseoplossing gebruikt, zal de combinatie van bestandsnaamextensie en bindingssleutel ervoor zorgen dat de juiste runtime-toepassing wordt gestart wanneer op een oplossingsbestand wordt gedubbelklikt. Gebruik een extensie die uniek is voor de computersystemen van uw gebruikers.
Aandachtspunten bij de benaming van runtime-oplossingen:
•De runtime-naam die u in de Developer-hulpprogramma's opgeeft, wordt gebruikt voor de naam van de runtime-toepassing en kan ook worden gebruikt voor de naam van de nieuwe oplossing die de bestanden van de gebonden runtime-databaseoplossing bevat.
•Bestandsnamen mogen maximaal 31 tekens bevatten. Houd bij de keuze van uw bestandsnamen voor runtime-databaseoplossingen rekening met de platforms waarop uw runtime-oplossing zal worden gebruikt, zodat uw scripts en zoekopdrachten correct werken.
•Gebruik de standaardextensie .fmpur of typ een extensie van 1 tot 5 tekens.
•Windows-bestandsnamen mogen niet met een spatie beginnen.
De Developer-hulpprogramma's werken automatisch alle bestanden bij zodat ze de door u opgegeven extensie gebruiken en voegen die extensie toe aan de bestandsnamen. FileMaker-gegevensbronverwijzingen die in relaties, scripts en externe invoerlijsten worden gebruikt, worden bijgewerkt met de nieuwe bestandsnamen.
De extensie registreert uw runtime-toepassing bij het Windows-besturingssysteem. Windows gebruikt de extensie om te bepalen welke toepassing moet worden gestart wanneer u dubbelklikt op een oplossingsbestand. De Developer-hulpprogramma's voegen de extensie aan alle databasebestandsnamen in de runtime-databaseoplossing toe tijdens het bindproces.
In macOS worden de eerste drie tekens van de extensie gebruikt in de 'creator'-code voor de runtime-toepassing. De 'creator'-code wordt nog steeds gebruikt door sommige oudere technologieën in macOS en moet uniek zijn opdat macOS verschillende runtime-toepassingen van elkaar kan onderscheiden. De 'creator'-code wordt alleen opgeslagen in de runtime-toepassing.
Omdat 'creator'-code vier tekens lang zijn, stellen de Developer-hulpprogramma's de code samen met de eerste drie tekens van de extensie en door na het eerste teken een hoofdletter "F" in te voegen. De standaardextensie van vijf tekens "fmpur" krijgt dan "fFmp" als 'creator'-code. 'Creator'-codes zijn hoofdlettergevoelig.
Opmerking 'Creator'-codes moeten bij Apple Inc. worden geregistreerd om te controleren of de door u gekozen 'creator'-code uniek is. U kunt de extensie van vijf tekens '.fmpur' gebruiken omdat FileMaker, Inc., de 'creator'-code fFmp bij Apple Inc. heeft geregistreerd. Neem contact op met de Apple Developer Support of bezoek hun website op developer.apple.com voor de registratie van alle andere 'creator'-codes.
Als de extensie niet uniek is, kan dit in Windows mogelijk tot registerconflicten leiden. Als u voor uw runtime-databaseoplossing bijvoorbeeld de extensie .fmp12 gebruikt en uw gebruikers hebben FileMaker Pro Advanced op hun computer geïnstalleerd, dan veranderen al hun FileMaker Pro Advanced-documentpictogrammen in de runtime-pictogrammen. Daarnaast zullen ook FileMaker Pro Advanced-documenten niet meer automatisch het FileMaker Pro Advanced-programma openen.
Zo stelt u de documentpictogrammen weer in op het originele FileMaker Pro Advanced-documentpictogram:
1. Verwijder de runtime-toepassing.
2. Open een document in het FileMaker Pro Advanced-programma, sluit het en sluit daarna het programma af.
3. Start uw computer opnieuw op.