Logische functies
Met logische functies wordt getest of een voorwaarde Waar of Onwaar als resultaat geeft. Dit is een zogeheten logische waarde (of Booleaanse waarde). Als de voorwaarde Waar is, geeft FileMaker Pro een 1 als resultaat. Als de voorwaarde Onwaar is, geeft FileMaker Pro een 0 als resultaat. Wanneer een logische waarde vereist is, kunt u logische functies en operatoren met de trefwoorden Waar
en Onwaar
gebruiken. Het trefwoord Waar
geeft als resultaat 1 en het trefwoord Onwaar
geeft als resultaat 0.
Logische functies kunnen ook parameters evalueren zoals rekenkundige of tekstbewerkingen die geen Waar- of Onwaar-resultaat opleveren, of, in het geval van de functie GetField, de inhoud van een ander veld als resultaat geven.
Functie |
Doel |
Geeft als resultaat één van de vele mogelijke resultaten op basis van een reeks tests. |
|
Geeft als resultaat één resultaatwaarde, volgens de geheel-getalwaarde van een test. |
|
Evalueert een uitdrukking als een berekening. |
|
Geeft als resultaat een foutcode uit een uitdrukking (als die foutcodes bevat). |
|
Voert een SQL-opvraaginstructie uit voor de opgegeven tabelvermelding in een FileMaker Pro-bestand. |
|
Geeft als resultaat 1 (waar) als gegevens worden geconverteerd naar een numerieke waarde die niet nul is of als een containerveld gegevens bevat; in het andere geval is het resultaat 0 (onwaar). |
|
Evalueert veldnaam en geeft als resultaat de inhoud van het opgegeven veld. |
|
Geeft als resultaat de inhoud van een veld uit het opgegeven recordnummer. |
|
Geeft als resultaat de waarde van resuméveld voor het huidige bereik van records wanneer het bestand is gesorteerd op splitsveld. |
|
Geeft als resultaat resultaat1 als de test waar is; geeft als resultaat resultaat2 als test onwaar is. |
|
Geeft als resultaat 1 (waar) als een veld leeg is of als andere fouten optreden; in het andere geval is het resultaat 0 (onwaar). |
|
Geeft als resultaat 0 (onwaar) als de gegevens ongeldig zijn; in het andere geval is het resultaat 1 (waar). |
|
Geeft als resultaat 1 (waar) als de syntaxis van een uitdrukking juist is; in het andere geval is het resultaat 0 (onwaar). |
|
Stelt een of meerdere variabelen in op het resultaat van de opgegeven uitdrukking(en) voor de duur van de berekening, of totdat het script wordt afgesloten of het bestand wordt gesloten. |
|
Geeft als resultaat de waarde die is opgegeven in het bronveld, met behulp van de relaties in de relatiegrafiek. |
|
Geeft als resultaat de volgende lagere of hogere waarde in bronveld wanneer er geen overeenkomstige gerelateerde waarde is. |
|
Geeft als resultaat de inhoud van het object waarin de berekening wordt gedefinieerd. |
|
Stelt het maximumaantal iteraties voor recursie en lussen binnen een expressie in. |
|
Herhaalt logica wanneer de voorwaarde waar is en geeft vervolgens het resultaat. |