Begeleide installaties op de achtergrond instellen (Windows)

Gebruikers kunnen een installatie op de achtergrond uitvoeren waardoor de interactie met het installatieprogramma van FileMaker Pro tot een minimum wordt behouden. De vereiste installatiegegevens worden in het bestand Assisted Install.txt opgehaald en de installatieschermen worden niet weergegeven. Raadpleeg Het gepersonaliseerde bestand.

  1. Voer stap 1 tot en met 4 uit bij Installeren met een netwerkvolume (Windows).

  2. Kies het menu Start en zoek vervolgens Opdrachtprompt. Klik rechts op Opdrachtprompt en kies Als administrator uitvoeren.

  3. Voer in het venster Administrator: Opdrachtprompt een opdracht in.

    Om dit te doen

    Typ het volgende in een opdrachtvenster:

    Installeren zonder een gebruikersinterface (installatie op de achtergrond)

    "padnaam\setup.exe" /qn

    Verwijderen zonder een gebruikersinterface (verwijdering op de achtergrond)

    "padnaam\setup.exe" /x /qn

    Installeren als dat nodig is - aankondigen aan huidige gebruiker (aangekondigde installatie op de achtergrond)

    "padnaam\setup.exe" /q /ju

    Installeren als dat nodig is - aankondigen aan alle gebruikers (aangekondigde installatie op de achtergrond)

    "padnaam\setup.exe" /q /jm

    Installeren en een dialoogvenster met het resultaat van de software-installatie weergeven

    "padnaam\setup.exe" /qn+

    Installeren en een voortgangsbalk en een knop Annuleren tijdens de installatie weergeven

    "padnaam\setup.exe" /qb+

    Installeren op een niet-standaardlocatie op de computer van de gebruiker

    "padnaam\setup.exe" /qb+ INSTALLDIR="installatiepad"

U kunt ook een eigen script maken dat een van deze opdrachten uitvoert en dat script vervolgens uitvoeren op computers van gebruikers.

Opmerkingen 

  • padnaam is de locatie van de installatiemap die u op het netwerkvolume hebt gemaakt. Als padnaam voor een toegewezen netwerkstation staat, moet u wellicht eerst net use * \\server\share in het venster Opdrachtprompt typen, zodat de bovenstaande opdrachten toegang kunnen krijgen tot het toegewezen netwerkstation.

  • installatiepad is de gewenste locatie van de FileMaker-productmap op de computer van de gebruiker. Het pad mag geen spaties bevatten, tenzij het tussen dubbele aanhalingstekens wordt geplaatst. Met het volgende voorbeeldpad wordt de installatie in de submap FileMaker Pro in de map Applications op station C: uitgevoerd:

    "C:\Applications\FileMaker Pro"

  • Het installatieprogramma start indien nodig de computer opnieuw op.