FileMaker Pro Advanced drukt af naar de standaardprinter in macOS tenzij u een andere printer kiest wanneer u in FileMaker Pro Advanced afdrukt. U kunt voor elk FileMaker Pro Advanced-bestand andere papier- en afdrukstandopties opgeven.
1. Kies in het geopende bestand Bestand > Pagina-instelling.
In de modus Schermafdruk kunt u ook klikken op Printerinstelling (Windows) of op Pagina-instelling (macOS) in de statusbalk.
2. Kies een printer:
•Windows: Kies onder Printer een printer en stel (indien nodig) de eigenschappen in. De printer die u kiest, samen met de bijbehorende eigenschappen, is de standaardprinter voor FileMaker Pro Advanced.
•macOS: Selecteer bij Stel in voor Elke printer of kies een specifieke printer. In de meeste gevallen behoudt u de optie Elke printer. Kies alleen een specifieke printer als u hiermee uw documenten exclusief wilt afdrukken.
3. Stel andere gewenste opties in voor Papier en Afdrukstand (Windows) of Papierformaat, Afdrukstand en Schaal (macOS).
Deze opties worden met het huidige bestand opgeslagen en worden gebruikt wanneer u de lay-out van dit bestand afdrukt.
4. Klik op OK.
•Als u een andere printer kiest, stelt u deze als de standaardprinter in voor gebruik door FileMaker Pro Advanced voor latere afdruktaken (tenzij een scriptstap is gedefinieerd voor het gebruik van een specifieke printer).
•Als u regelmatig een bepaalde lay-out naar een andere printer of met andere papieropties afdrukt, bijvoorbeeld wanneer u etiketten of op een voorbedrukt formulier afdrukt, kunt u een script maken waarmee de lay-out voor u wordt afgedrukt. Dit script kan de scriptstappen Printerinstelling en Afdrukken bevatten waarmee de gewenste printer- en papieropties worden opgeslagen en later opnieuw worden opgehaald. Zie Taken automatiseren met scripts, Printerinstelling scriptstap en Afdrukken scriptstap.