De naam van de tijdelijke map begint met S, gevolgd door een getal dat de sessie van de database-engine aangeeft waarin de bewerking plaatsvond. Aangezien uw besturingssysteem de locatie van tijdelijke bestanden bepaalt, kan het exacte pad dat als resultaat verschijnt afwijken van de hier weergegeven voorbeelden. Het pad dat daadwerkelijk als resultaat wordt gegeven is ook afhankelijk van het product (FileMaker Pro of FileMaker Server) dat de functie uitvoert.
waarbij %HomeDrive% een omgevingsvariabele is die als resultaat de naam van het basisstation van uw computer geeft
%UserProfile% een omgevingsvariabele is die naar de map verwijst waar zich het profiel van de huidige gebruiker bevindt
S<n> de naam is van de map waarin de tijdelijke bestanden worden geplaatst (bijvoorbeeld S1);
<n> is een getal dat verwijst naar de sessie van de database-engine waarin de bewerking plaatsvond.
waarbij Station de naam is van uw harde schijf.
S<n> de naam is van de map waarin de tijdelijke bestanden worden geplaatst (bijvoorbeeld S1);
<n> is een getal dat verwijst naar de sessie van de database-engine waarin de bewerking plaatsvond.